‘Oké. We gaan zo meteen een activiteit uit Klasse(n)Pad doen. In onze missie staat namelijk dat we ‘rekening houden met elkaar’. Dan is het wel belangrijk dat we elkaar ook beter leren kennen. Dán kun je ook écht rekening houden met elkaar.’
‘Maar meester, wij kennen elkaar toch al lang! Vanaf groep 3!’
Beurtstokjes
De beurtstokjes worden erbij gepakt en de eerste vraag wordt gesteld:
‘Welk huisdier heeft Thijmen?’
De vingers schieten de lucht in.
‘Hond!’
‘Nee.’
‘Kat.’
‘Nee.’
‘Ik bedoel ‘poes’.
‘Nee!’
Stilte…. En daarna verder…
‘Vis?!’
‘Nee!’ en Thijmen begint te zuchten. Je ziet ‘m zoeken naar één van zijn vriendjes die het zou kunnen weten. Maar ja, die steekt nou net zijn vinger niet op. Dan fluistert hij stil naar zijn buurvrouw ‘Cavia’. Waarop het meisje door de klas roept:
’Het is een cavia, ik weet het! Het is een cavia!’
Volgende vraag
Oké, door naar de volgende vraag.
De meester heeft het beurtstokje van Finn en de vraag is:
‘Hoe heet de vader van Finn.’
Vijf jongens roepen tegelijkertijd: ‘Jan!’
Ja, papa Jan is de coach van het voetbalteam van de jongens. Dus dat was een makkie.
Volgende vraag: Op welke dag kan Karlijn nooit spelen?
Het blijft stil. Na de gok van maandag en woensdag, volgt de dinsdag.
Klopt, dinsdag moet Karlijn naar de BSO. En donderdag en vrijdag kan ze ook niet. Want donderdag moet ze ook naar de BSO en op vrijdag naar hockey.
‘Ahhh! roept Kayra, nu snap ik waarom zei altijd ‘nee zegt als ik vraag om te spelen. Ze kán soms helemaal niet.’
De meester vraag even door: ’ Wat had je gedacht dan Kayra?’
‘Ik dacht dat ze helemaal niet met mij wilde spelen.’
Spelen
Daarna nog vragen als:
‘Waar speelt Noura het liefste mee?’
En
‘Hoe heet de straat waar Sven woont?’
We kunnen er vóór de pauze nog net eentje doen:
‘Wie woont er dicht bij Jaimy in de buurt?’
Kinderen kijken elkaar aan, knikken, wijzen naar elkaar. Maar ze komen er niet echt uit. De meester vraagt het aan Jaimy zelf.
‘Ik denk niemand, meester, want ik woon helemaal aan de andere kant van de wijk. Er is eigenlijk niemand die dicht bij mij in de buurt woont.’
Net voordat de pauze begint, rondt de leerkracht de activiteit voor nu even af.
Hij vraagt de groep, wat ze te weten zijn gekomen wat ze nog niet wisten. Dat is dus méér dan ze in eerste instantie gedacht hadden!
Het meisje wat in eerste instantie reageerde met ‘dat weten we toch al lang?’, gaf toe dat ze nu toch wel dingen te weten was gekomen die ze nog niet wist en het een leuk spel vond.
Ze kennen elkaar toch al lang
Tijdens intakes van trajecten hoor ik het ook vaak: de kinderen kennen elkaar wel goed, want ze zitten al vanaf groep 3 bij elkaar. Wat we vaak vergeten is dat kinderen zich in die jaren ontwikkelen. Ze gaan van de ene ontwikkelingsfase door naar de andere. En dat heeft betrekking op het ontwikkelen van vriendschappen.
Stadia van Vriendschap
Herken jij de fase waarin de kinderen in jouw groep zitten
Stadium 1: Vriendschap gebaseerd op het gedrag van anderen
Dit stadium loopt ongeveer van het 4e tot 7e jaar.
- Vrienden zijn degenen die hen aardig vinden en met wie ze speelgoed en ander activiteiten delen.
- Vrienden zijn de kinderen met wie ze het grootste deel van hun tijd doorbrengen.
- De persoonlijke eigenschappen van de ander worden nauwelijks meegewogen.
- In deze fase bepalen kinderen op een heel concrete manier wie hun vrienden zijn; het hangt vooral af van het gedrag van anderen.
- Andere kinderen zijn aardig als ze dingen met hen delen.
- Kinderen die niet delen, die slaan of niet met hen spelen, vinden ze niet aardig.
- Een vriend of vriendin is dus vooral iemand die mogelijkheden ziet voor plezierige interacties.
Stadium 2: Vriendschap gebaseerd op vertrouwen
Dit stadium loopt ongeveer van het 8e tot 10e jaar.
- Kinderen krijgen een gecompliceerdere kijk op vriendschap.
- Persoonlijke eigenschappen en kenmerken worden meegewogen, evenals de beloningen die vriendschap oplevert.
- Het belangrijkste element is wederzijds vertrouwen; vrienden worden beschouwd als kinderen die er voor je zijn als je ze nodig hebt. Als dat vertrouwen wordt geschonden, wordt dat hoog opgenomen.
- Zomaar goedmaken door een leuk speelkameraadje te zijn, gaat niet meer op. Formele verklaringen en verontschuldigingen zijn nodig om de vriendschap te herstellen.
Stadium 3: Vriendschap gebaseerd op psychische nabijheid
Dit stadium begint het einde van de basisschooltijd en loopt tot ongeveer het 15e jaar.
- Kinderen beginnen een kijk op vriendschap te ontwikkelen die zo ook tijdens hun adolescentie zullen hebben.
- Intimiteit en loyaliteit zijn de belangrijkste criteria.
- Kenmerken: psychische nabijheid, wederzijdse openheid, exclusiviteit.
- Kinderen kijken meer naar de psychische voordelen die een vriendschap brengt en minder naar activiteiten die ze kunnen delen.
- Krijgen een duidelijkere ideeën over welk gedrag ze in vrienden waarderen en waar ze een hekel aan hebben.
- Aan fysieke en verbale agressie hebben ze een hekel.
Wat herken jij in jouw groep?
In welk stadium zitten de kinderen in jouw groep en waar herken je het aan?
Gebruikte literatuur:
Ontwikkelingspsychologie (Feldman, 2013)